Indexaanpassingen: procenten of
centen
Februari 2007
De automatische aanpassing van
lonen, wedden en uitkeringen aan de stijging van de levensduurte is in dit land
één van de voornaamste verworvenheden van de socialistische arbeidersstrijd.
Maar is de wijze waarop deze wordt uitgevoerd wel zo sociaal en
rechtvaardig? Het feit dat de
loonaanpassingen in procenten in plaats van centen gebeurt, doet mij meer dan
maar enkel daaraan twijfelen.
Men kan er
over redetwisten of de globale uitgavenpatronen van gezinnen conform de
indexkorf (gezondheidsindex) zijn en zij procentueel of bedragmatig evenredig
met de prijzen stijgen. Men kan echter niet ontkennen dat de prijsstijgingen
der producten, bedragmatig voor iedereen van dezelfde hoogte zijn, onafgezien
welk inkomen men heeft. Aan de andere kant is het aandeel dat die
prijsstijgingen betekenen i.v.m. het inkomen, in % groter naargelang het
inkomen kleiner is.
Met het
huidige systeem worden de prijsstijgingen der consumptieprijzen procentueel
volgens het inkomen gecompenseerd, en dus niet, zoals eigenlijk de bedoeling
is, volgens de stijging van de prijzen zelf. Het gevolg is dat Iemand met een
hoger inkomen ook een hogere compensatie krijgt dan diegene die het met een
lager inkomen moet doen. De stelling dat, hoe hoger het inkomen, hoe hoger het
uitgavenpatroon is, tracht dit ten onrechte te rechtvaardigen. Dat kan in sommige
gevallen tot op zekere hoogte opgaan, maar doet toch niets af aan het feit dat
zowel een fabrieksdirecteur als zijn poetsvrouw het zelfde bedrag betalen voor
een brood, liter melk of kilogram aardappelen.
In
tegenstelling met wat men gemakshalve beweert,
worden lonen en uitkeringen niet gelijkmatig aangepast aan de stijging
van de levensduurte. De hogere lonen worden steeds méér opgetrokken dan de procentuele stijging van
de producten uit de indexkorf, terwijl de laagste lonen steevast een lagere
bedragmatige stijging kennen dan dat het totaalbedrag van de indexkorf is
gestegen.
Gesteld dat
een totaalprijs van de indexkorf bvb
€1.000,- zou bedragen, en door de combinatie van prijsstijging en -daling van
verschillende producten een jaar later dit bedrag tot € 1.020,- zou gestegen
zijn, dan worden de lonen met 2% aangepast.
Een leefloner krijgt dan
maandelijks een bedrag van € 12,8 bij, terwijl de bedrijfsleider van Belgacom door de indexaanpassing zijn maandloon
met € 4.166,- ziet stijgen.
Bij de leefloner wordt de zogenaamde stijging van de levensduurte maar
voor 64% gecompenseerd, met als gevolg dat zijn
levensstandaard er met 1.1% op achteruitgaat. Anderzijds krijgt onze
Belgacom topman niet minder dan 208 maal de werkelijke stijging van de
levensduurte. Een schrijnend voorbeeld van
hoe één van de belangrijkste onderdelen van onze sociale zekerheid er
toe bijdraagt dat de armen steeds armer en de rijken steeds rijker worden.
Al velen
hebben het mij voorgezegd: Het zou nochtans eenvoudig en heel rechtvaardig
kunnen: laat de stijging van de levensduurte
in centen, in plaats van procenten berekenen en de lonen en uitkeringen
aanpassen met hetzelfde bedrag waarmee de indexkorf is gestegen. Als de indexkorf een representatieve weergave
is van het gemiddeld maandelijks uitgavenpatroon van een gemiddeld Belgisch
gezin (ook al zijn daar bepaalde ‘ongezonde’ producten uit geweerd) is het toch niet meer dan billijk dat als de
indexkorf met bvb € 54,- euro is
gestegen dat alle lonen en uitkeringen met niet meer of minder dan dat bedrag
verhoogd worden? Over verschillen in
periodiciteit kan om praktische reden gesproken worden, maar om welke
(sociale?) reden moet de prijsevolutie voor de ene groep verarming en de
anderen verrijking betekenen?
Socialisten
moeten erkennen dat de indexkoppeling weliswaar een goed middel is, maar wegens
het procentprincipe op een slechte wijze wordt gebruikt. Daardoor geeft het in
veel gevallen, vooral voor de minst fortuinlijken een omgekeerd resultaat.
Daarom moeten wij om ideologische, principiële en humane reden deze sociale miskleun aanpakken en hervormen.
Ook al ziet daardoor een aanzienlijk deel van onze aanhang voor hen het oneigenlijke
en onbedoeld effect van de huidige regeling verloren gaan. (wat de reden is waarom tot heden elke
aanzet tot een dergelijke hervorming steeds in de kiem werd gesmoord; ook door
de vakbonden)
Met lede
ogen zie ik, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, de
ongeïnteresseerdheid bij de meerderheid van de partijleden, zowel op lager als
hoger niveau, als ik het heb over de categorieën der laagste inkomens, die men
de laatste jaren steevast over het hoofd heeft gezien bij het nemen van
maatregelen voor koopkrachtvrijwaring.
Ik heb het dan over leefloners, chronisch zieken, oudere gezinshoofden-
of alleenstaande werklozen, en mensen
met een minimumpensioen. Diegenen die
enerzijds geen deel hebben aan de positieve effecten van
belastingsverminderingen, nettoloon verhogingen en allerhande subsidiëringen,
maar anderzijds via de stijgende en nieuwe lineaire belastingen, heffingen en taksen, hun zo al niet
benijdenswaardig netto besteedbaar
inkomen gestaag zien verminderen
en er steeds een groter percentage van aan de gemeenschap moeten afstaan.
Dat de
perversheid van de procentuele indexkoppeling
daar nog eens bovenop komt maakt dit alleen maar erger. Zowat lijnrecht
het tegenovergestelde van één van de voornaamste credopunten waarop het
socialisme is gegrondvest: de herverdeling van het inkomen.
Misschien
moeten wij wat minder congresseren, wat minder intenties verklaren, wat minder
‘modern’, vernieuwend en verjongend zijn, en wat meer doèn wat we zeggen te
willen doen, wat meer net wèl haalbare
voornemens uitwerken, het goede uit het verleden behouden, in onze eigen
kringen de ouderen niet aan kant zetten, of in navolging van andere partijen,
gewoon uit de beleidsfuncties weren…misschien moeten wij wat minder socialist in naam, en het wat meer
in daad zijn.