Links en ook rechts, of , hoe ”rode” maatregelen enkel kunnen als ook “blauwen” daarvan genieten, en vis-à-versa.

21-03-2006

 

 

Dat er wèl werk voldoende is, maar dat een groot deel van de werklozen zich in hun statuut ‘nestelen’ omdat het verschil tussen loon en uitkering te klein is, is een liberale dooddoener. Het blijft een discussiepunt of (minimum)lonen te laag, of de uitkeringen te hoog zijn.

Het verlagen van uitkeringen, of het verhogen van (minimum)lonen, is  respectievelijk vanuit sociaal of economisch oogpunt uit den boze, en dus is enkel het verhogen van het nettoloon (door belasting- en/of lastenvermindering)  aanvaardbaar.

 

Met toenemende verbazing, of beter gezegd, ergernis, neem ik nota van de zoveelste regeringsmaatregel, welke, onder het mom van “het aantrekkelijk maken om te werken”,  er op neerkomt dat de welstandsgroei wordt veilig gesteld van diegenen die reeds  een goedbetaalde job, of  degelijk inkomen hebben, terwijl deze van de minderfortuinlijken stelselmatig achteruitboert..

 

De nieuw aangekondigde belastingshervorming beoogt  het netto-inkomen van de belastingplichtigen te verhogen, en zij die werken, een beter inkomen te bezorgen. Daardoor wordt het verschil met een uitkering groter en dat zou de en werklozen aanmoedigen om “te werken”. Het plafond voor de aftrek van forfaitaire kosten wordt met 4 procent tot 2.600 euro verhoogd, wat een stijging van het nettoloon met 10 tot 25 euro per maand moet opleveren. Het aandeel dat vrijgesteld is van belastingen, wordt van 7.500 tot 10.000 euro opgetrokken. Voor kinderoppas zal per kind en per dag 15 euro in plaats van 11,20 euro van de kosten mogen worden afgetrokken.

 

Deze fiscale maatregelen hebben het perverse effect dat de levensstandaard van de actief werkende bevolking verhoogd wordt , terwijl deze die het noodgedwongen met een vervangingsinkomen moeten stellen, hun  koopkracht structureel en blijvend zien achteruitgaan als gevolg van een inflatie die de indexaanpassing sterk overstijgt,. Met andere woorden: dergelijke maatregelen zorgen er voor dat, niet enkele de kloof tussen arm en rijk, maar ook deze tussen de wel- en minder-stellenden steeds groter wordt.  Men noemt dat “de werkenden belonen” (omdat ze willen werken?) Blijkbaar gaat men er van uit dat al wie niet op korte termijn werk vindt, dat ook niet wil vinden, en daarom daarvoor dient gestraft te worden. Bovendien gaat men voorbij aan het feit dat een grote groep van de bevolking zoals gepensioneerden, vijvenvijftig-plussers, zieken en mindervaliden   niet (meer) in de mogelijkheid gesteld worden om te werken.

 

Terwijl de groei van ons BNP groter blijkt te zijn dan dat van de ons omringende landen, ondanks de 2% concurrentienadeel die wij ten overstaan van hen zouden hebben, strooit deze regering in het wild met lastenverlagingen voor het bedrijfsleven. Bovendoen gaat men steeds meer, weeral onder het mom van een ‘sociaal doel’, voor bepaalde doelgroepen  een deel van de lonen fors subsidiëren, om de bedrijven er toe aan te zetten bij aanwerving  juist die werkkansarme personen voorrang te geven. Zo kunnen werkgevers buiten de openbare sector die na 1 april 2006 een werkloze 50-plusser in dienst nemen, van de Vlaamse overheid gedurende één jaar een premie van 400 tot 1.000 euro per maand krijgen, afhankelijk van het loon.  De tewerkstellingspremie moet werkgevers over de streep halen om meer oudere werklozen in dienst te nemen. (wat de kansen van de andere leeftijdsgroepen dan weer verkleint)

 

Blijkbaar kunnen sociale maatregelen enkel als zij tegelijkertijd (en vooral) ook het individueel gewin en/of de winsthonger van de kapitaalinvesteerders dienen. De vraag is niet of, dan wel wanneer, en in welke mate de rekening zal gepresenteerd worden voor het feit dat deze politiek er voor zorgt dat de gemeenschap steeds minder inkomsten heeft en tegelijk steeds meer gemeenschapsgeld spendeert aan subsidiering van (de steeds groeiende) privé-winsten.

 

Renaat Van Poelvoorde