De sociale democratie: de armoede bestendigd door het
‘voor iedereen-pricipe’
april 2008
Op het einde van de twintigste eeuw werd er een consensus bereikt tussen de kapitalistische vrijemarkt- en consumptiemaatschappij en de droombeelden van een socialistische samenleving. In het Europa van vandaag noemt bijna elke politieke stroming van enig formaat zichzelf democratische en sociaal. Zo ook in ons land waar behalve de weliswaar naar het centrum opgeschoven socialistische partijen en de traditionele centrumpartij, ook de liberale partijen zichzelf een min of meer ‘sociaal’ label hebben aangemeten. Het compromis tussen de ‘rijken’, de middenklasse en de ‘armen’ bestaat er in dat iedereen volgens eigen vermogen naar zoveel mogelijk welvaart mag streven, en dat de gemeenschappelijke baten dienen ten goede te komen aan iedereen. Een lovenswaardig, en op het eerste zicht aanvaardbaar en rechtvaardig principe: het “voor iedereen-principe”.
De invulling van begrippen zoals armoede, minder gegoed zijn, welstellend, en rijk , kan nogal verschillen al naar gelang het peil van de algemene levensstandaard binnen een maatschappij. Zo betekent armoede in bepaalde gebieden van Afrika, Azië en zelfs Zuid-Amerika, dat men moet leven met honger, ontbering, ziekte, en koude. Wie er voldoende middelen heeft om zich normaal te voeden, de eerstelijnsziekenzorg te betalen en zich nog net een verwarmde woning met de basissanitaire voorziening kan veroorloven, behoort in die contreien eerder tot de betergegoeden.
Wie zich echter in de West-Europese rijke gebieden zoals o.a. België tot een dergelijke levenswijze moet beperken, wordt als onbemiddeld beschouwd en onder de armoedegrens levend. In onze ‘beschaafde’ en sociaal bijgestuurde kapitalistische maatschappij als de onze gaat men 'arm' beschouwen als 'niet mee aan de rijkgevulde tafel zitten, en geen of onvoldoende deel hebben aan wat het moderne sociale leven te bieden heeft.
Socialistische denkers uit het verleden zagen de oplossing van de eeuwenoude onrechtvaardigheid van mensen waarvan hun leven bepaald werd door afkomst, fysische of psychische mogelijkheden, in een min of meer gelijkmatige verdeling van de beschikbare goederen en middelen, alsook de communizering van de individuele voortbrengselen. Maar de egoïstische natuur van de mens is van die aard dat zelfs een sociaal ingesteld individu hoogstens bereid is om een deel af te staan van wat hij denkt ‘te veel’ te hebben. Pas in de loop van de twintigste eeuw toonden de erfgenamen van de adellijke en industriële baronnen zich, onder druk van de communistische dreiging uit het oosten, bereid tot een compromis. Dat vergelijk hield in dat iedereen naar draagkracht zou bijdragen tot de gemeenschapsnoden, en dat een deel ervan kon worden aangewend om de ellende van de ‘minderbedeelden’ te milderen. Maar in ruil voor zoveel toegeeflijkheid moest het ‘solidartiteitsprincipe’ niet alleen naar de ‘noodlijdenden’ gericht zijn, maar moest het voor iedereen gelden. Met andere woorden: de gemeenschapsmiddelen die naar de individuen terugvloeien moeten zo veel als mogelijk verdeeld worden volgens de mate waarop zij er zelf toe bijdroegen.
Zo zijn o.a. de mechanismen ontstaan als de procentuele koppeling van de lonen aan de stijging van de consumptieprijzen en de procentuele belastingsverminderingen en –aftrekken e.d. Het ‘iedereen-principe’: wat de ene krijgt moet de andere ook krijgen, maar dan wel in orde van grootheid, gelijkwaardig aan zijn financiële status en levensstandaard.
Dit ogenschijnlijk rechtvaardige principe heeft als pervers gevolg dat de kloven tussen arm zijn, bemiddeld zijn, en rijk zijn, niet alleen blijven bestaan maar zelfs substantieel steeds groter worden. Door het verdelen van de beschikbare middelen, procentueel a rato van het inkomenspeil, krijgt men meer toegestopt, al naargelang men meer inkomen heeft. Daardoor stijgt het ‘armoedepeil’ (de invulling van het begrip armoede) in een trager tempo dan dat van het algemene ‘levensstandaardpeil’
Een groot deel van de gemeenschappelijke beschikbare middelen, bedoeld om terug te vloeien naar individuen of organisaties die het op hun beurt naar individuen toespelen, wordt in regel onder iedereen verdeeld, dus ook onder diegenen die het niet nodig hebben en het alleen maar een ‘aanvulling’ van hun bezit of rijkdom betekent. Daardoor krijgen de werkelijk noodlijdenden steeds onvoldoende en slaagt men er hoogstens in, hun verdere achteruitgang ten opzichte van de stijging van de levensstandaard te vertragen.
Het ‘voor iedereen-principe’ is dus de oorzaak van het feit dat anno 2008 in ons land, behorend tot de tien rijkste van de wereld, nog anderhalf miljoen mensen onder de armoedegrens leven. Tot zolang de rijken en de betergegoeden het gemeenschapsgeld mede blijven gebruiken om hun bereikte welstand te behouden of te verbeteren, zal dat beschamende percentage onveranderlijk rond de 15% blijven schommelen.
Sinds meer dan een eeuw heeft de mens alle mooi klinkende en humane principes, zoals democratie, vrijheid, broederlijkheid, en volksverbondenheid, in zijn eigen persoonlijk voordeel (dat van de sterkste) trachten te gebruiken. Zo ook wordt het gelijkheidsbeginsel misbruikt om onder het mom van de solidariteit vooral de welgestelde klasse te dienen. Daarom dat democratieën het beste werken als een meerderheid van de bevolking min of meer welstellend is en de minder gegoeden en noodlijdenden tot een onmachtige minderheid beperkt blijft. Maar dan wel een noodzakelijke minderheid welke op peil moet gehouden worden, omdat zij het zijn die het solidariteitsprincipe waaruit het 'iedereen-principe' is afgeleid, noodzakelijk maken,. Dat de armoedestatus dus moet ‘gekoesterd’ worden hebben de moderne ‘sociale’ liberale economen goed begrepen.
Zoals de oplossing van het fileprobleem er alleen kan komen als er nog veel meer auto’s komen, en het milieuprobleem alleen doelmatig zal aangepakt worden als de vervuiling, luchtverontreiniging en opwarming van de aarde ons voortbestaan effectief bedreigt, zo zal de armoede alleen maar opgelost worden als die véél groter wordt en zij het voortbestaan van de huidige ‘welvaartmaatschappij’ bedreigt..
En laat het juist dat zijn dat de sociaaldemocraten willen voorkomen…als dàt niet sociaalvoelend is!
Renaat van Poelvoorde