Een regering die doet wat zij moet doen: Een terminaal sociaaleconomisch systeem in leven houden |
December 2012
De
regering is er naar Belgische traditie weer eens in geslaagd om een
begrotingsakkoord te produceren waar niemand tevreden over is. Dat
kan trouwens niet anders, want een compromis tussen totaal
tegengestelde visies houdt nu eenmaal in dat, wat voor de ene te
weinig is, voor de andere te veel is. Daarenboven is het resultaat
meestal zodanig, dat men de gezamenlijk beoogde doelstelling niet of
nauwelijks bereikt. In dit geval zijn de twee beoogde doelstellingen: 1. Het begrotingstekort binnen het door Europa gewenste maximum te houden, en 2. De economische groei aanzwengelen door de loonkost voor de bedrijven te verminderen. In het eerste is men wonderwel geslaagd, al zal bij de volgende begrotingscontroles waarschijnlijk blijken dat men de effecten van bepaalde maatregelen, op de inkomsten: overschat, en op de uitgaven: heeft onderschat, waardoor dan weer bijkomende maatregelen noodzakelijk zullen zijn. Wat de loonlastvermindering betreft, zijn de cijfers en
berekeningen, en dus ook de voorziene affecten, al naar gelang van
wie ze komen en wie ze berekent, zodanig verschillend, dat het
resultaat bij de ene hoofdzakelijk op hoop, en bij de andere
grotendeels op vrees blijkt gestoeld te zijn. En voor diegenen die
het zelfs enigszins positief willen benaderen, lijkt het toch
allemaal ‘To little, to late’ te zijn. Tot heden houdt de meerderheid van de financiële en economische experpten echter voet bij stuk en blijven zij zweren bij ‘schuldafbouwing’,
arbeidsflexibelisatie, en winstmaximalisatie voor investeerders. Dat
zou volgens hen uiteindelijk moeten uitmonden in meer arbeid, meer
productie, meer omzet, enz, Al maakt de regering zich sterk dat zij bij deze begroting de laagste inkomens gespaard heeft, toch kan men niet voorbij aan het feit dat de 'aanpassing' aan de indexkorf een aanmerkelijke vertraging van de indexstijging teweeg brengt, waardoor dus in feiten de koopkracht in mindere mate gecompenseerd wordt. En aangezien dat v erhoudingsgewijst de lagere inkomens meer treft dan de hogere... Dat in een sociale ‘welvaartsmaatschappij’, het eerder beschamend
is, dat men de minderbedeelden, dus diegenen die om en bij de
‘armoedegrens’ leven, eveneens voor een deel mee laat betalen aan het dempen van
de schulden, waar zij geen enkele baat bij gehad hebben, laat staan mede-oorzaak van waren, doet er blijkbaar niet toe. Dat juist deze
groep verhoudingsgewijs het meest inlevert bij maatregelen zoals
indexaanpassingshervormingen en bezuinigingen op
overheidsdienstverleningen en gezondheidszorgen, geeft aan dat de
sociaal-democratische partijen mijlenver zijn afgeweken van hun
oorspronkelijke reden van bestaan. Op wie, en met welk effect de besparingen in de gezondheidszorg
zullen terechtkomen, is vooralsnog niet duidelijk. Het valt te
vrezen dat deze gewoontegetrouw niet inkomensafhankelijk zullen
zijn, en dus weerom verhoudingsgewijs zwaarder zullen uitvallen voor
de onfortuinlijksten onzer samenleving. |
Daardoor is het aantal
producten zodanig uitgebreid geworden en de
individuele ‘weging’ ervan zodanig relatief
klein, dat deze, vooral bij de lagere
inkomens, op verre na het werkelijk
uitgavenpatroon meer benadert. Zo maakt voeding en drank amper 19,2%, en Huisvesting+elektriciteit, verwarming en water, amper 15.6%, dus samen 34.8% van de indexkorf uit, terwijl bij de lage inkomens dat meestal 50-60% van hun uitgaven vertegenwoordigen INDEXKORF 2010 1. Voedingsmiddelen en dranken: 19.23 % 2. Tabak: 1,49 % 3. Kleding en schoeisel: 6,23 % 4. Huisvesting, water, elektriciteit, gas en andere brandstoffen: 15,69 % 5. Stoffering, huishoudelijke apparaten en dagelijks onderhoud woning: 7,28 % 6. Gezondheidsuitgaven 4,24 % 7. Vervoer: 15,61 % 8. Communicatie: 3,66 % 9. Recreatie en cultuur: 12,35 % 10. Onderwijs: 0,57 % 11. Hotels, cafés en restaurants: 7,26 % 12. Diverse goederen en diensten: 7,19 %
Door de feitelijkheid
dat de stijging van voeding en woonkosten
meestal sneller stijgen dan de meeste andere
producten en diensten, en deze een de
vrijwel grootste hap uit het gezinsbudget
van de lage inkomens uitmaken, en deze voor
wat hen betreft ondervertegenwoordigd zijn
in de indexkorf, beantwoorden de loon- en
uitkeringsaanpassingen, vooral voor de
laagste inkomens, geenszins aan de stijging
van de levensduurte, waardoor deze een
relatieve welvaartsdaling ondergaan.. Zo dienen wij ons af te vragen of mensen, die wegens hun bezit en inkomen het niet nodig hebben, überhaupt nog kindergeld moeten krijgen. En of een werkloosheidsuitkering werkelijk nodig is als de partner een meer dan behoorlijk inkomen heeft? En waarom zouden wij de terugbetaling van ziektekosten niet inkomensafhankelijk maken? En waarom de inkomenskoppeling van werknemers en uitkeringtrekkers aan de prijsstijgingen, i.p.v. procentueel, niet compenseren met een bedrag dat afgestemd is op de werkelijke stijging van het uitgavebudget van een modaal inkomen?
Waarom moeten
subsidieringen van verbouwingen, en andere
gesubsidieerde investeringen aan woningen in
dezelfde mate gebeuren bij mensen met een
relatief hoog inkomen en behoorlijk
vermogen? |