Het warme water December 2005
Lissabon 2000: de Europese leiders
beslissen dat tegen 2010 Europa de meest concurrentiele economie ter wereld moet
zijn. Maar het probleem van de "vergrijzing" staat voorlopig de
verwezenlijking van deze ambitie in de weg. Het aandeel van de
pensioensfinanciering en in de individuele bedrijfslasten en de gemeenschap in
het bijzonder, moet zoniet volledig tenietgedaan, dan tocht drastisch verlaagd
worden.
Om deze
stelling kracht bij te zetten wijzen de Europese economische goeroes op het
feit dat in vergelijking met de VS, waar de gemiddelde leeftijd 36,2 jaar is,
deze in de welvarende Europese landen op 52,7 jaar komt te liggen. De
financiële last van de ouderenzorg is in Europa dus veel groter dan in de
Verenigde Staten. Het hoeft niemand te verwonderen dat de Liberale
regeringsleiders, daarin gevolgd door hun salonsocialistische collega’s,
voornemens zijn om in de toekomst een halt toe te roepen aan het geld
"verspillen" aan het betalen van pensioenen. En om niet opnieuw het
warme water moeten uitvinden gaan zij te rade bij de kampioenen van het
asociale gedrag, onze Amerikaanse broeders die al decennia lang de weg
aangeven.
De theorie
lijkt de eenvoud op zichzelf, en zou evengoed van een verstandige leerling uit
de zesde klas van de basisschool kunnen komen: laat de mensen langer werken.
Dit betekent niet alleen minder financiële last voor de pensioensector, maar
tevens méér actieven die bijdragen om die last te dragen. Verhoog daarbij de
pensioenleeftijd, én de brugpensioenleeftijd. Als je daarbij ook nog de
gevallen vermindert waarin sprake van "gelijkgestelde dagen", en
degenen beloont die tot hun 65 jaar en zelfs langer blijven werken, kom je al
een heel eind in de gewenste richting.
Of diezelfde
lagere schoolleerling ook op het idee zou komen om het bedrag van het
wettelijke pensioen zodanig laag te houden dat men noodgedwongen zich moet
wenden tot de aanvullende pensioenstelsels, is nog maar de vraag. Maar, het
moet worden gezegd, voor de economie is dit alvast dubbel voordelig: het kost
minder voor de werkgevers en het brengt daarenboven ook nieuwe kapitalen op de
markt
Dat de
arbeidsmarkt “flexibeler” moet worden zou een hoger geschoolde student ook
aanbevelen. Dat zou hij uit zijn geschiedenislessen afgeleid hebben. Daarin zou
hij geleerd hebben
dat het in de negentiende eeuw voor de patroons heel wat eenvoudiger en
winstgevender was, doordat zij willekeurig, tegen lage kost, en enkel als dat
nodig was, arbeidskrachten konden inzetten en afdanken. Soepelere arbeidstijden
en overuren, méér onderaanneming en uitzendwerk, méér mobiliteit, en minder
anciënniteit, zijn dan de éénentwintigeeuwse moderne aanvullingen er van,
waardoor er terug sprake zou kunnen zijn van een “gezonde” liberale
economische- financiele- en arbeidsmarkt.
Een andere
middelmatige leerling uit de zesde klas van diezelfde lagere school zou zich
bij dit alles de volgende vragen kunnen stellen: Als onze Europese buurlanden
allemaal diezelfde maatregelen nemen, waar zit het voordeel dan voor onze, tot
vervelens toe, steeds opnieuw aangehaalde, concurrentiepositie? Als door de
vermindering in kostprijs, mijn product tien percent goedkoper wordt, hoe kan
ik er dan meer van verkopen als datzelfde product bij mijn concurrent ook tien
percent goedkoper wordt? Als wij onze economische- en arbeidsmarkt (terug) op
dezelfde leest gaan schoeien als ongeveer vijftig, en misschien wel honderd
jaar geleden; hoe zit dat dan met de sociale gevolgen? Hoe kan ik aan
pensioensparen doen als ik amper genoeg verdien om de eindjes aan elkaar te
knopen? Enz…
Het zal
natuurlijk allemaal niet zo eenvoudig uit te leggen zijn, laat staan te
begrijpen. En misschien dat men het daarom ook niet uitlegt.
Maar wie
weet, verschijnt er ooit in de politieke vijver toch eens een kikker die niet
de zonderlinge gewoonte heeft om zichzelf op te blazen, en het toch de moeite
vindt om niet enkel te ‘luisteren’ naar de vragen van diegenen die hij
vertegenwoordigt, maar er ook nog wilt op antwoorden!
Renaat van Poelvoorde