mei 2019 

 

Het onrecht van financiele boetes en directe (liniaire) belastingen

In tegenstelling tot het algemene geklaag en gezeur over onze (te) hoge belastingdruk op de burger, hoort men zelden of niet iemand de onrechtvaardigheid en perversiteit aanklagen m.b.t. de omgekeerde evenredigheid tussen, enerzijds het inkomen/bezit, en anderzijds de procentuele verhouding van belasting druk.

Alhoewel de personenbelasting (de laatste 30 jaar in steeds mindere mate) de te betalen belasting min of meer afhankelijk maakt van een bepaalde inkomensschijf, overstijgt vandaag de dag het aandeel van de lineaire belastingen en heffingen zoals btw, accijnzen, retributies, rechten, e.d. in de totale belastingontvangsten, ruim deze van de personeninkomstenbelasting. Tegenwoordig is er in steeds mindere mate sprake van een het oorspronkelijk bedoelde ‘herverdelingseffect’ dat men met de personenbelasting wou bereiken.

De voorheen aangehaalde belastingen zorgen er voor dat, diegenen met minder inkomen een groter het deel van hun inkomen aan de gemeenschap bijdragen, dan diegenen die een groter inkomen hebben. Wie kan dat als rechtvaardig en eerlijk verantwoorden?

Hetzelfde geldt voor het financieel-boetesysteem dat gehanteerd wordt bij o.a. verkeers- en andere reglementovertredingen, en de bestraffing van kleine criminaliteit. De financiële straf die men daar voor oplegt lijdt er toe dat de strafervaring zwaarder uitvalt al naar gelang men minder inkomen/bezit heeft, terwijl deze door de meervermogenden, laat staan grootverdieners, eerder als een symboolstraf kan worden ervaren.
 

Dat bij dit alles een loopje wordt gehouden met het zogenaamd rechtvaardigheidsprincipe, dat zowel “het naar vermogen en draagkracht bijdragen aan de gemeenschap” als de strafrechtelijk gelijke behandeling van elke burger door “gelijkwaardigheid van strafmaat” inhoudt, staat buiten kijf. Sinds kort is men er zelfs in geslaagd om via een nieuwe 'afkoopwet' de beter gegoeden, en kapitaalkrachtigen, bij grote misdrijven hun gevangenisstraf te laten ontlopen. Terwijl de 'minderbedeelde' zelfs bij kleinere vergrijpen, bij gebrek aan financiële middelen hun celstraf (deels) moeten uitzitten. Dat de 'hooggeleerde' en 'wijze' Raad Van State een dergelijke discriminatie door de vingers ziet, toont aan dat de aloude klassenjustitie, vooral in de hoge 'justitieklasse' nog steeds leeft.

Dat bij dit alles een loopje wordt gehouden met het zogenaamd rechtvaardigheidsprinciepe, dat zowel “het naar vermogen en draagkracht bijdragen aan de gemeenschap” als de strafrechtelijk gelijke behandeling van elke burger door “gelijkwaardigheid van strafmaat” inhoudt, staat buiten kijf.

Volgens art. 10 van de Belgische grondwet zijn alle Belgen gelijk voor de wet. Dat dit geenszins wil zeggen dat ‘de wet gelijk is voor iedere Belg’ blijkt hier nog maar eens ten volle.

Volgens ‘de wet’ is dit perverse effect ‘rechtvaardig’ (aangezien het wettelijk is vastgelegd)  

En dat dit logisch is mag blijken uit de feitelijkheid dat wetten inhoudelijk niet door on- of minder vermogenden worden bepaald...

 

 

 

Renaat van poelvoorde