De sluipende ontmanteling van ons sociaal zekerheidstelsel

         juni 2011          

Zoals meerdere begrippen in onze taal, is 'solidariteit' een woord waaraan, al naar gelang het van uit linkse of rechtse hoek komt, een nogal sterk uiteenlopende invulling wordt aan gegeven Als bij een discussie daarover, iedereen het eens zou zijn over de betekenis ervan, zou het heel wat duidelijker zijn wie het met die solidariteit al dan niet slecht voorheeft.

 

In de Belgische communautaire dialoog hanteren de (meeste) Vlaamse onderhandelaars het Rechtse 'wederkerig' solidariteitsprincipe, nl. voor wat, hoort wat. Volgens de Rechtse solidariteit dient iedereen, dus ook diegene die de solidariteit verleent, er beter van te worden.
 

Volgens de verklarende woordenboeken is  solidariteit "een gevoel van verantwoordelijkheid voor de noden van anderen". Een moreel beginsel dus. Veelal is de mate van solidariteit evenredig met de sterkte van het samenhorigheidsgevoel. Zo is solidariteit binnen het gezin het grootst, en taant, al naar gelang het familie, vrienden, kennissen, buren, gemeentegenoten, streekgenoten, volks- en landgenoten, of werelddeel- en rasgenoten betreft.

 

Anderzijds kan lotverbondenheid een even grote bindingsfactor zijn. Uit dat laatste zijn trouwens de vakbonden en ziekenfondsen en coöperatieven ontstaan.

 

Vrijwillige solidariteit is in onze egoïstische samenleving van vandaag stilaan zeldzaam, en voor zover het al eens voorkomt, enkel van tijdelijke aard. Bovendien is er heel vaak toch steeds de nuchtere, zelfs rationele verwachting van wederkerigheid. Je weet wel: " wie helpt mag ook hulp verwachten"

De generositeit, waarop de solidariteit oorspronkelijk gestoeld was, heeft met der tijd noodgedwongen plaats gemaakt voor een afstandelijke, via de overheid afgedwongen betaling van verzekeringspremies, traditioneel gebaseerd op het piramidesysteem waar de groei van de  'verlenende' onderbouw steeds groter was dan deze van de 'ontvangende' bovenbouw. Als gevolg van de vergrijzing ontwikkelt zich dit nu echter in omgekeerde zin dreigt het  systeem 'onbetaalbaar' te worden.

 

Daarom gaan vandaag steeds meer stemmen op welke een integrale transfer van het sociale zekerheidsysteem naar de marktsector voorstaan, ook al is men zich bewust dat dit ontegensprekelijk leidt tot sociale ongelijkheid. Het hoeft namelijk geen betoog dat In een vrije marktsysteem, waar winstmaximalisatie vooropstaat, niet elkeen die steeds duurder wordende bijstand en zekerheid zal kunnen kopen.

 

Door de overheid gestuurde solidariteit veroorzaakt een omvangrijke belastingdruk en  leidt ook tot een, zij het beperkte, herverdeling van de inkomens. In een democratie dient daar uiteraard een zo groot mogelijk draagvlak voor te zijn. Het ideaal is een bevolking welke omwille van het 'gemeenschapsgevoel' stilzwijgend instemt met het stelsel van sociale zekerheid

 

Dergelijke gevoelens bestaan wel degelijk nog steeds, maar het is de vraag of zij nog bij een meerderheid van de bevolking bestaan, en er bij de meesten niet veeleer sprake is van solidariteit uit welbegrepen eigenbelang.

 

Menigeen betaalt dan ook sociale bijdragen met de wetenschap dat ook hij het vangnet misschien ooit wel eens nodig kan hebben.

 

Een aanzienlijk deelde bevolking ervaren het sociaal zekerheidstelsel eerder als een gedwongen en onafwendbare overheidsdruk tot solidair zijn, en voelen zich daardoor in hun vrijheid van keuze beperkt.. Zij zien eerder heil in een zogenaamd individueel recht om "uit de staat te stappen", zoals de liberaal Guy Verhofstadt in 1991 in zijn  eerste Burgermanifest vooropstelde, Dit zou inhouden dat de burger geen sociale bijdragen meer betaalt voor, bijvoorbeeld, gezondheidszorg en pensioen en zelf bepaald in hoever hij zich  daarvoor verzekert.

 

Alhoewel dit radicale principe nooit echt bijval heeft gekregen, duikt het sinds enige tijd, zij het in een afgewassen en mildere vorm opnieuw op via de alternatieve routes voor pensioensvorming (tweede en derde peiler), en gezondheidszorg.  (hospitalisatieverzekering). Steeds meer politici, ook centrum-linkse, vinden dit onontkoombaar, en kijken voor een hervorming van onze sociale zekerheid dan ook sluiks richting (vrije) markt.

 

In dat licht dient men dan ook de Vlaams-Rechtse eisen te zien, om komaf te maken met de huidige Vlaamse solidariteit met de Waalse sociale noden. Voor hen dient solidariteit zich te beperken tot het eigen (Vlaamse) volk.

 

De onwil of onmacht van de Franstaligen om de taalproblemen (de chronisch blijvende voortschrijdende verfransing van de Vlaamse taalgrensgebieden, vooral rond Brussel, en het bij velen van hen nog steeds voorkomend taal-superioriteitsgevoel aan te pakken, wordt door Rechts- en Centrumrechts Vlaamse partijen gretig misbruikt om hun verborgen agenda te verdoezelen.

 

In een sociaaleconomisch zelfstandig Vlaanderen vormen de Rechtse en centrumrechtse partijen samen de absolute meerderheid, en kunnen deze, zonder de afremming van de sterke Waalse linkerzijde, vrij hun gang gaan om het sociaal zekerheidstelsel fundamenteel te hervormen zodat het grotendeels via de vrijemarktprincipes kan verlopen.  

 

Hoe dan ook, telkens dat men er in slaagt om een groep te weren uit het stelsel van gemeenschappelijke solidariteit, of die groepssolidariteit in kleinere groepen kan splitsen, gaat de deur naar een geleidelijke ontmanteling van het sociale zekerheidssysteem, óók in Vlaanderen, weer een ietsje meer open staan.

 

Ik vrees dat steeds meer Vlamingen aardig op weg zijn in de val te trappen van diegenen die na hun eigenbelangen koel te hebben afgewogen, tot het besluit zijn gekomen dat zij baat hebben bij de uitsluiting van de sociaal zwakkeren.

 

Renaat van poelvoorde