WERK GEVEN EN WERK NEMEN
10/2005
Werkgevers geven werk en werknemers nemen
werk. Zo eenvoudig luidt het in de arbeidswetgeving. Maar in werkelijkheid is dat
niet echt zo. De werkgever geeft geen werk zoals een bloedgever zijn bloed. Hij
heeft mensen nodig die in zijn onderneming werken. Hij vraagt hun om dingen in
zijn fabriek of op zijn kantoor gedaan te krijgen. De werkgever biedt
werkgelegenheid. Dus hij ‘geeft’ geen werk, maar biedt de gelegenheid om te
werken
De werknemer neemt geen werk, hij levert werk (tegen betaling). De sollicitant die van het uitzendkantoor naar de personeelsdienst van een bedrijf sukkelt, geeft niet de indruk werk te nemen. Hij biedt zijn prestaties aan, hij biedt zijn ‘werken’ aan. De werkgever is dus eigenlijk de werknemer en de werknemer is diegene die levert, dus: werkgever.
Werkgever en werknemer bevinden zich op de arbeidsmarkt. Een markt die gedomineerd wordt door vraag en aanbod. Wie vraagt er werk en wie biedt er werk aan? Als op die markt spanningen ontstaan, heet het dat de vraag van de werkgevers naar arbeid niet wordt voldaan. Vandaag klaagt het werkgeversverbond, ondanks de hoge werkloosheid, over een ontoereikend arbeidsaanbod. De werkgever als vrager en de werknemer als aanbieder.
Maar is dat allemaal wel belangrijk? Niet echt, het taalgebruik heeft zijn rechten. Maar de sociaalrechtelijke definities zaaien enige verwarring. Dat de werkgever werk creëert en dan geeft. Zo wordt hij verantwoordelijk gesteld voor arbeidsplaatsen. Volgens de vakbonden scheppen de werkgevers onvoldoende werkgelegenheid, en schieten zij daardoor tekort in hun verplichtingen. Volgens die visie is het één va n de taken van de werkgevers om in te staan voor de tewerkstelling.
De maatschappij is niet ingedeeld in werkgevers en werknemers. Er zijn wel rijken en armen, maar dat is een ander onderscheid. Alhoewel dat in grote mate wel degelijk zo is behoren de werkgevers niet per definitie tot de rijken, toch ze wel meer kans dan werknemers om rijk te zijn.
Maar daar gaat het niet eens om. De feitelijkheid is dat wie als werkgever wordt omschreven, ondernemer en bijgevolg ook een ‘tewerksteller’ is. Hij heeft arbeid nodig zoals hij kapitaal van doen heeft. Hij onderneemt, niet om werk te geven, maar om geld te verdienen — misschien zelfs inderdaad om rijk te worden. Het scheppen van arbeidsplaatsen is dus geen onderdeel van het ondernemen, maar slechts een bijkomend gevolg daarvan. Geen enkel bedrijf investeert om werkplaatsen te creëren. Integendeel: investeringen leiden vaak tot een verlies aan arbeidplaatsen en de aandelenbeurzen herwinnen hun vertrouwen in bedrijven die aankondigen voortaan minder werknemers tewerk te stellen.
Ondernemen is een onderdeel van het maatschappelijke leven. Iedereen kan ondernemen, de ene al wat gemakkelijker dan de andere en met meer kansen op succes dan de andere. Zelfs de zelfstandige loodgieter met één werkkracht is ook een ‘werkgever’.
Alhoewel ondernemen geen sociale verplichting kan zijn, kan de markt van werk geven en werk nemen (in welke volgorde die definities ook worden gebruikt) alleen floreren als er voldoende ‘ondernomen’ wordt. In ons huidig kapitalistisch systeem met als voornaamste pijlers de groei van productie en consumptie, is het stimuleren van de ondernemingszin dus geen overbodige luxe in een werkgelegenheidsbeleid . Tot nader order maakt het er zelfs de essentie van uit..